
Er is een opvallende ontwikkeling binnen de expatpraktijk: de Belastingdienst zet een ferme streep door de praktijk waarbij vermogen werd toegerekend aan de partner met de 30%-regeling, om zo belasting in Box 3 te vermijden. Deze strategie werd jarenlang toegepast. Maar volgens een recent Kennisgroepstandpunt had dit eigenlijk nooit gemogen.
Inhoud
Hoe werkte deze constructie in de praktijk?
Wie naar Nederland komt als werknemer met schaarse expertise, kan onder voorwaarden gebruikmaken van de 30%-regeling. Tot eind 2024 kon daarbij gekozen worden voor de status van partieel buitenlands belastingplichtige. Die status hield in dat een expat in Box 2 en Box 3 alleen belasting verschuldigd was over in Nederland gelegen vermogen, en niet over bijvoorbeeld buitenlandse bankrekeningen of beleggingen.
Daar komt fiscale partnerdeling om de hoek kijken. Artikel 2.17 Wet IB 2001 bepaalt namelijk dat fiscale partners hun gemeenschappelijke inkomen en vermogen in Box 3 vrij onderling mogen verdelen. Het artikel spreekt niet over de herkomst van dat vermogen, noch maakt het een uitzondering voor gevallen met een 30%-regeling. In veel gevallen werd daarom als volgt geredeneerd: partner A met de 30%-regeling heeft geen belastbare grondslag in Box 3, partner B wel. Als het vermogen vervolgens volledig aan partner A wordt toegerekend in de aangifte, dan ontstaat geen heffing. Simpel, legaal en jarenlang door de praktijk gehanteerd.
Waarom komt de Belastingdienst hier nu tegen in verzet?
Volgens de Kennisgroep van de Belastingdienst wordt de wettelijke volgorde verkeerd geïnterpreteerd. Zij stelt dat eerst individueel moet worden vastgesteld hoeveel belastbaar vermogen elke partner heeft op basis van de eigen fiscale positie. Pas daarna mogen deze bedragen bij elkaar worden opgeteld tot één gezamenlijke grondslag sparen en beleggen. Dát bedrag mogen partners onderling verdelen. Die verdeling verandert dan slechts wie de belasting betaalt, niet óf er belasting verschuldigd is.
Een voorbeeld maakt dat zichtbaar: partner A (expat) heeft volgens de wet €0 belastbaar vermogen, partner B heeft €500.000. De gezamenlijke grondslag is dan €500.000. Ook als alles aan A wordt toegerekend, blijft dat belastbare bedrag bestaan. De vrijstelling van A kan niet opnieuw worden toegepast op vermogen dat bij B thuis hoort.
De Belastingdienst onderbouwt dat met een teleologische uitleg: de bedoeling van de wetgever was nooit om het vermogen van de partner belastingvrij te krijgen, alleen om het eigen buitenlandse vermogen van de expat uit de heffing te houden.
Is dat standpunt zo logisch?
Toch wringt hier iets. Want de wet zegt níet expliciet dat artikel 2.17 Wet IB 2001 niet zou gelden bij partiële buitenlandse belastingplicht. De vrije toerekening geldt juist zonder voorbehoud. Tot op heden heeft de Belastingdienst deze strategie ook jarenlang niet gecorrigeerd. In sommige gevallen zelfs geaccepteerd, bijvoorbeeld via afspraken of stilzwijgende beoordeling van aangiften.
Daarmee schuurt de huidige stelligheid van dit standpunt met het rechtszekerheidsbeginsel. Als belastingplichtigen op basis van de wet én professionele adviezen een bepaalde verdeling toepassen, is het op z’n minst twijfelachtig om achteraf te stellen dat dit “nooit” mocht. Zeker nu de Belastingdienst zich beroept op de bedoeling van de wet (teleologie), terwijl de letter van de wet juist ruimte liet.
Wat betekent dit voor het verleden?
Hier wringt de schoen het meest. Want het Kennisgroepstandpunt suggereert dat de constructie nooit toegestaan is geweest. Maar betekent dat ook dat de Belastingdienst actief gaat terugkijken? Formeel zou dat kunnen via navordering (art. 16 AWR), mits sprake is van een ‘nieuw feit’ of kwade trouw. Maar als aangiften volledig en transparant zijn ingediend, is de vraag of er wel een nieuw feit is.
De Belastingdienst heeft nog geen duidelijk beleid hierover gecommuniceerd. Het kan dus uiteenlopen van niets doen tot massaal vragenbrieven sturen. Praktisch gezien is grootschalige handhaving lastig, maar een gerichte aanpak (bijvoorbeeld bij hoge vermogens, expats of grenssituaties) is niet ondenkbaar.
En wat nu als u hiermee te maken heeft?
Wie de verdeling heeft toegepast, doet er verstandig aan niet in paniek te raken, maar wel voorbereid te zijn. Verzamel documentatie, oude aangiften, eventuele correspondentie met de Belastingdienst en beoordeel of er een verdedigbaar standpunt is geweest. In veel gevallen is dat er. Transparantie, tijdig reageren en een goed onderbouwde uitleg kunnen het verschil maken tussen een rustige afhandeling en een vervelend traject.
Deze discussie laat mooi zien hoe fiscale wetgeving, praktijk en beleid soms op verschillende sporen rijden. De Belastingdienst biedt met dit standpunt duidelijkheid voor de toekomst, maar tegelijkertijd wordt de geschiedenis herschreven. En dat roept vragen op over betrouwbaarheid, rechtszekerheid en de grens tussen interpretatie en beleidsvorming. Wat ons betreft is dit debat nog lang niet klaar
Thomas van Gool
Thomas is een scherp analytisch fiscaal talent dat Rechten en Fiscaal Recht studeert aan de Universiteit Leiden (Honours College), excelleert als debater, een passie heeft voor recht, economie en oude Citroëns, een brede fiscale interesse koestert en gedreven is om niet alleen regels te begrijpen, maar ook hun werking en bedoeling te doorgronden.
Vrijblijvend Adviesgesprek
Meer weten over dit onderwerp? Boek een gratis consult met een van onze specialisten.


